Medicatie

Geneesmiddelen bij veneuze aandoeningen

 

Inleiding

Bij een chronische veneuze aandoening (chronische veneuze insufficiëntie, CVI) veranderen de wanden van de venen. Als gevolg hiervan ontsnapt meer eiwitrijk vocht uit de venen, wat zich in het intercellulaire weefsel ophoopt. Dit vasthouden van weefselvocht veroorzaakt een zwelling, een zogenaamd oedeem. Bepaalde medicijnen kunnen de doorlaatbaarheid van de venenwanden verminderen en daarmee het optreden van oedeem afremmen of voorkomen. Deze geneesmiddelen worden ook vaak "venotonica" genoemd. Het zijn beschermende geneesmiddelen die bedoeld zijn om oedeem te voorkomen, de reeds behaalde behandelingsresultaten te behouden of andere therapieën aan te vullen. 


Venotonica

Venotonica (ook nog veno-actieve, venotrope,flebotrope middelen of flebotonica genoemd) zijn synthetische middelen of extracten van planten (met name de flavonoïden) die vrij verkrijgbaar zijn. Meestal worden extracten van paardenkastanjes, honingklaver, lievevrouwebedstro of rode wijnbladeren gebruikt. Daarnaast worden ook extracten uit de vruchtwand van citrusvruchten en van ginkgo biloba gebruikt. Al deze middelen worden over het algemeen goed verdragen en hebben weinig bijwerkingen. 

De meeste venotonica bevatten de werkzame stof escine (aescine), verkregen uit de wilde paardenkastanje (Aesculus Hippocastanum). Escine bestaat in twee vormen, alfa en bèta. De bèta vorm van escine is het actieve bestanddeel van het wilde kastanje-extract. Er worden drie soorten werkingen toegekend aan escine: een oedeem bestrijdende-, een ontstekingsremmende- en venotonische werking.

In het algemeen verminderen venotinische middelen de doorlaatbaarheid van de venenwanden. Verder verhogen ze de spankracht van de venenwand, kunnen ze de microcirculatie verbeteren en beschermen ze de cellen die de binnenkant van de venen bekleden. Sommigen middelen werken ook lokaal ontstekingsremmend en pijn bestrijdend. Zo verminderen ze de symptomen van CVI (pijn, gevoel van zware benen, oedeem, krampen, enz.). Venotonica hebben echter geen duidelijk bewezen werking op de preventie- of vermindering van spataderen (varices).

 

Er zijn enkele geneesmiddelen die bij de behandeling van veneuze aandoeningen ingezet kunnen worden.
Er zijn enkele geneesmiddelen die bij de behandeling van veneuze aandoeningen ingezet kunnen worden.

Ondersteunende effecten

De effecten van venotonische middelen die kunnen worden ingezet bij de behandeling van (chronische) veneuze problematiek zijn als volgt samen te vatten:

  • verhoging van de spankracht van de venewand 
  • verbetering van de bloedsomloop
  • verbetering van de microcirculatie
  • vermindering van de doorlaatbaarheid van de venewanden
  • vermindering van de oedemen
  • verminderen van de ontstekingen
  • vermindering van pijn
  • bevordering van het afvoer van lymfevocht

 

Het geneeskundig effect van venotonische middelen mag echter niet worden overschat: ze kunnen alleen worden gebruikt ter ondersteuning van andere therapeutische maatregelen, met name de compressietherapie. Maar let op, het kan de compressie of elasticiteit van de venewanden of de werking van de spierpomp ondersteunen, maar nooit vervangen

Echter, voor patiënten die vanwege bestaande contra-indicaties geen medische compressiekousen kunnen dragen, kan medicamenteuze behandeling nuttig zijn - ook met betrekking tot hun pijnstillende- en ontstekingsremmende effecten. 

 

Andere geneesmiddelen

Andere geneesmiddelen die gebruikt worden bij veneuze therapie omvatten antistollingsmiddelen (anticoagulantia) zoals heparine. Deze middelen voorkomen dat bloed stolt en levensbedreigende bloedstolsels (trombi) veroorzaakt. Heparine wordt gewoonlijk bij klinische patiënten gebruikt voor de profylaxe van trombose, bijvoorbeeld als ze na een operatie lang moeten blijven liggen of als ze slechts in beperkte mate kunnen bewegen.